Elektroraad is gestart met de cursus 'Verder met NEN 4010'. Klik hier voor meer informatie.
Onderbouwing van het antwoord
Het juiste antwoord is dus feit. In 434 van NEN 1010 staat dat er in NEN 1010 alleen maar rekening wordt gehouden met een kortsluiting tussen geleiders van dezelfde stroomketen (groep).
Toelichting
Eén van de doelen van NEN 1010 is om het elektrisch materieel te beschermen tegen de gevolgen van een overstroom. Onder overstroom wordt verstaan overbelastingsstroom en kortsluitstroom. De stelling gaat over kortsluitstroom.
Een kortsluiting kan ontstaan tussen actieve geleiders onderling en actieve geleiders en beschermingsleidingen. NEN 1010 gaat er daarbij vanuit dat die kortsluiting uitsluitend op kan treden binnen geleiders van dezelfde groep.
Met een beetje fantasie zijn er veel meer kortsluitingen te bedenken. Zo zou je kunnen bedenken dat een kortsluiting kan optreden tussen de fase van de ene groep en de nul van een andere groep. Als NEN 1010 alle mogelijkheden zou moeten afdekken, zou de norm niet meer te begrijpen zijn. Je moet dus een keer een grens stellen.
NEN 1010 heeft die grens heel duidelijk gesteld in 434. Daar staat zonder enige onduidelijkheid, dat er in NEN 1010 alleen maar rekening wordt gehouden met een kortsluiting tussen geleiders van dezelfde stroomketen.
Onderbouwing van het antwoord
Het juiste antwoord is dus feit. Dat volgt uit bepaling 542.4.2 van NEN 1010:2015. In deze bepaling is geregeld dat elke geleider die op de hoofdaardrail is aangesloten, afzonderlijk losneembaar moet zijn.
Toelichting
Aan deze eis wordt niet voldaan indien er twee leidingen onder één klem zitten. Je zou dan namelijk met het losnemen van één van de leidingen, tevens een andere los kunnen nemen. De kans bestaat dan dat de ene leiding wordt losgenomen en de andere niet goed wordt teruggezet.
Omdat die eis geldt voor elke geleider die op de hoofdaardrail is aangesloten, geldt hij ook voor beschermende vereffeningsleidingen.
Deze regel bestaat in NEN 1010 overigens alleen voor leidingen die op de hoofdaardrail zijn aangesloten.
Onderbouwing van het antwoord
Als kabels bij elkaar worden gelegd, doet het er niet toe of ze wel of niet dezelfde kerndoorsnede hebben. Je moet altijd rekening houden met het aantal bij elkaar gelegde kabels. Wel is het zo dat bij kabels met een sterk afwijkende kerndoorsnede niet kan worden gewerkt met de ‘standaardmethode’.
Toelichting
De verwarring ontstaat soms door een verkeerde interpretatie van bepaling 52.B.5. Daarin staat dat de ‘standaardmethode voor het vinden het correctiefactoren’ (tabel 52.B.17) alleen bedoeld is voor verzamelingen van identieke kabels.
Vervolgens staat er in de opmerking:
“Een verzameling leidingen met kerndoorsneden waarvan de verschillen groter zijn dan drie opeenvolgende standaardmaten kan worden gezien als een verzameling met verschillende doorsneden.”
De normschrijver bedoelt hier niet mee dat veel dikkere of dunnere leidingen niet meetellen, maar dat er een andere methode dan de standaardmethode moet worden gebruikt. Dat kan bijvoorbeeld de methode die is beschreven in 52.B.5.1 zijn.
Dat is inderdaad zo. Een contactdoos zou in dit geval een risico vormen voor de juiste werking van de beschermingsmaatregel.
Onderbouwing van het antwoord
Dat antwoord is te vinden in bepaling 412.1.3 van NEN 1010:2015. In die bepaling staat de volgende passage:
Deze beschermingsmaatregel (red: uitsluitend bescherming door middel van dubbele isolatie) mag daarom niet worden toegepast op stroomketens die een contactdoos bevatten (..).
Toelichting
In de praktijk zorgen we meestal voor bescherming tegen schok door toepassing van de beschermingsmaatregel ‘automatische uitschakeling van de voeding’. Een aardfout zal dan een kortsluitstroom in een foutstroomcircuit veroorzaken die groot genoeg is om een beveiligingstoestel (bijvoorbeeld smeltpatroon of installatieautomaat) tijdig uit te schakelen om aanraking van het defecte deel te kunnen overleven.
Bij dubbele of versterkte isolatie is dat niet zo. Daarbij vertrouwen we op de bescherming die de dubbele of versterkte afscherming of isolatie ons biedt. Tijdige uitschakeling – althans voor de bescherming tegen schok, mag in dat geval achterwege blijven.
Maar als in zo’n installatie contactdozen toegepast zou worden, zou iemand er per ongeluk een klasse 1 toestel op aan kunnen sluiten. Dat zou tot gevolg hebben dat er geen of onvoldoende bescherming tegen schok bij een aardfout is.
Toepassing van contactdozen in installaties waarin uitsluitend de beschermingsmaatregel tegen schok in de vorm van dubbele of versterkte isolatie wordt gebruikt, is dan ook niet toegestaan.
De stelling is om die reden juist.
Onderbouwing van het antwoord
In rubriek 514 van NEN 1010:2015 staan enkele bepalingen over de aanduiding van geleiders. In bepaling 514.3.1.1 staat kernachtig verwoord welke eisen er aan de nul worden gesteld. Er staat: “Nulleidingen (..) moeten over de gehele lengte worden aangeduid met de kleur blauw”. Dit is de hoofdregel.
Toch blijken er uitzonderingen te bestaan. Sommige eenaderige kabels zijn niet in blauw leverbaar. Ook multikabels hebben veelal geen blauwe ader. Als de kabel dus minder dan twee of meer dan vijf aders heeft, moet soms van de hoofdregel worden afgeweken. Er bestaan zelfs gevallen waarin de aanduiding in het geheel weggelaten mag worden (zie bepaling 514.3.8 van NEN 1010:2015).
De hoofdregel is echter ALTIJD van toepassing op kabels met twee tot en met vijf aders. Dat is te vinden in bepaling 514.3.4 van NEN 1010:2015 in combinatie met de daarin genoemde bijlage 51.C.
In aanmerking genomen dat de stelling uitging van een vieraderige sterkstroomkabel is er geen reden om af te wijken van de hoofdregel. De nul moet in dit geval dus altijd blauw zijn.
Het juiste antwoord op de stelling is: feit.
Onderbouwing van het antwoord
Bepaling 718.512.3 van NEN 1010:2015 stelt dat vast aangesloten opgehangen materieel met een gewicht van meer dan 5 kg moet zijn bevestigd met een aanvullende onafhankelijk ophangsysteem.
Hoofdstuk 718 geldt in de nieuwe norm voor ruimten met een publieke functie en bedrijfsgebouwen. Een bioscoopzaal valt daaronder. Op grond hiervan zou de stelling een fabel zijn. In de stelling staat immers dat verlichtingsarmaturen NIET dubbel hoeven te worden bevestigd.
In de hiervoor genoemde bepaling staat echter ook: “Deze eisen zijn niet van toepassing op verlichtingsarmaturen, hierop is 718.559 van toepassing. Die verwijzing is fout want dat had 559.5.2 moeten zijn.
De dubbele ophanging geldt dus voor materieel met uitzondering van verlichtingstoestellen. Daarom is de stelling een feit.
Het juiste antwoord op de stelling is: fabel.
Onderbouwing van het antwoord
In NEN 1010 staan bepalingen en opmerkingen (voorheen toelichtingen genoemd). Uiteraard hebben opmerkingen een andere functie dan bepalingen, want anders zou het onderscheid geen doel hebben. Kort door de bocht zou je kunnen zeggen dat eisen worden opgenomen in bepalingen en adviezen of toelichtingen in opmerkingen. De verwijzing naar NEN 8012 staan in opmerkingen en daarvoor geldt dus het ‘toelichtende’ principe.
Bovendien is NEN 8012 te vinden is in de lijst met informatieve verwijzingen van NEN 1010 en niet in de lijst met normatieve verwijzingen. Hieruit blijkt dus een zekere vrijblijvendheid.
Hiermee bedoelen we overigens niet te beweren dat de toepassing van alle normen die wél in de lijst met normatieve verwijzingen staan, wettelijk verplicht is.
Het feit dat NEN 1010 de toepassing van NEN 8012 niet afdwingt, wil niet zeggen dat NEN 8012 nooit verplicht is. Naar verwachting zal de norm binnenkort in het Bouwbesluit verplicht worden gesteld. Bovendien kan naleving van de norm privaatrechtelijk (bijvoorbeeld in een overeenkomst) worden afgedwongen.
Onderbouwing van het antwoord
De termen overbelastingsstroom en kortsluitstroom zijn onderdelen van wat in hoofdstuk 43 ‘overstroom’ wordt genoemd. Een overstroom is gewoon ‘een te hoge stroom’. En met ‘te hoog’ bedoelen we dan: ‘niet verantwoord voor de toegepaste leiding’.
Een kortsluitstroom is een overstroom die wordt veroorzaakt door een fout in de elektrische installatie (zoals een beschadiging van de leiding). Bij een overbelastingsstroom is dat niet zo. Die ontstaat bijvoorbeeld doordat er te veel belasting op de groep is geschakeld.
De twee termen hebben dus geen overlap en daarom kan een kortsluitstroom niet een bijzondere vorm van overbelasting zijn. De stelling is dus een fabel.
Onderbouwing van het antwoord
Gegeven is dat de spanning tussen fase en aarde 230 V is. En voor een TN-stelsel geldt dan bij wisselspanning een maximale uitschakeltijd van 0,4 s.
De tabel waaruit het antwoord moet komen, is hierna overgenomen:
De opgave gaat uit van een driefasegroep 400/230 Vac (TN-stelsel) met contactdoos. Voor aflezing van de tabel is het nodig om de spanning tussen fase en aarde te weten (zie de uitleg in de tabel). Die spanning is in ons voorbeeld 230 Vac. We moeten voor de maximale uitschakeltijd dus kijken in de rode rechthoek.
Aangezien het voorbeeld uitgaat van een TN-stelsel is de gezochte uitschakeltijd 0,4 s. De stelling is daarom een fabel.
figuur 53.B.1.
Onderbouwing van het antwoord
In het correctieblad C1:2016 zijn enkele kleine fouten uit NEN 1010:2015 gecorrigeerd. Het gaat daarbij om taalcorrecties.
Maar de – niet gecorrigeerde - fout in de figuur is dat hij niet in overeenstemming is met tabel 53.1 (zie bepaling 534.2.2). In die tabel staat dat in een TT-stelsel na een aardlekschakelaar (aansluittype B) overspanningsbeveiliging tussen nul en PE vereist is. En in de figuur is alleen overspanningsbeveiliging tussen fasen en PE getekend.
De figuur uit het correctieblad C1:2016 bevat dus nog steeds een fout.