Elektroraad is gestart met de cursus 'Verder met NEN 4010'. Klik hier voor meer informatie.
Onderbouwing van het antwoord
In een ruimte met bad of douche eist NEN 1010:2015 aanvullende beschermingsmaatregelen tegen schok. In bepaling 701.415.2 lezen we dat bereikbare vreemd geleidende delen binnen een ruimte die een badkuip en/of douche bevat aanvullend moeten worden vereffend.
Ook de badkamervloer kan een vreemd geleidend deel zijn. Dat is bijvoorbeeld zo als een betonvloer geleidend is geworden door de betonwapening. De vloer moet dan opgenomen worden in de aanvullende beschermende vereffening.
Om dit te bereiken kunnen we verschillende middelen gebruiken. Eén van deze middelen kan een aardmat zijn. Deze uitvoering schrijft NEN 1010 niet verplicht voor. Je zou er bijvoorbeeld ook voor kunnen kiezen om het wapeningsstaal te gebruiken om de vereffening tot stand te brengen.
Het aanvullend vereffenen van (de bereikbare vreemd geleidende delen in) de vloer is dus een eis. Maar het is geen eis om dat met een aardmat te doen. Daar ging de stelling wel vanuit. De stelling is daarom een fabel.
Onderbouwing van het antwoord
De onderbouwing voor dit antwoord vinden we in een apart hoofdstuk van NEN 1010:2015, namelijk 722. Dit is het hoofdstuk dat gaat over ‘laadinrichtingen voor elektrische voertuigen’. Een laadpaal zoals in de stelling bedoeld valt onder zo’n laadinrichting.
Daarnaast is het belangrijk om te weten wat NEN 1010 precies verstaat onder ‘aansluitpunt’. Dat vinden we in de definitie die wordt gegeven. Deze luidt: ‘punt waar één elektrisch voertuig wordt aangesloten op de vast aangelegde installatie’. Elke contactdoos afzonderlijk op een laadpaal is volgens NEN 1010 dus één aansluitpunt.
Dan is bepaling 722.533.4 doorslaggevend voor het antwoord. Hierin vinden we dat elk aansluitpunt (dus elke afzonderlijke contactdoos in een laadpaal) moet worden gevoed door een eigen eindgroep, die wordt beschermd door een beveiligingstoestel tegen overstroom.
Onderbouwing van het antwoord
Beschermende vereffeningsleidingen kent NEN 1010:2015 in twee soorten:
Over de beschermende vereffeningsleiding is NEN 1010 heel duidelijk. Deze sluit je aan op de hoofdaardrail (of –klem). Dit is onder andere terug te vinden in bepaling 411.3.1.2. Daar lezen we ‘In elk gebouw moeten de aardleiding, de hoofdaardrail of -klem en de volgende geleidende delen met de beschermende vereffening zijn verbonden: (…)’.
Maar over de aanvullende beschermende vereffeningsleiding is NEN 1010 een stuk minder duidelijk. Dat wil zeggen: NEN 1010 zegt ons niet dat we al die leidingen op één rail moeten aansluiten. In de praktijk doen we dat wel. We verbinden de aanvullende beschermende vereffeningsleiding met een CAP (centraal aardpunt) in de ruimte waar aanvullende beschermende vereffening is vereist.
Onderbouwing van het antwoord
In bepaling 411.4.4 van NEN 1010:2015 staat dat de kenmerken van de beveiligingstoestellen en de circuitimpedanties moeten voldoen aan een eis. Die eis luidt: Zs x Ia ≤ U0
De vergelijking oogt op het eerste gezicht wat ingewikkeld. Zouden we de vergelijking wat anders opschrijven dan zien we daarin een bekende van ons, namelijk (min of meer) de wet van Ohm.
U0 ≥ Ia x Zs (U = I x R)
Bij een gelijkblijvende spanning (400/230 Vac) speelt de aardcircuitimpedantie (Zs) in het foutstroomcircuit een grote rol bij de hoogte van de stroom. Namelijk een lage Zs zorgt voor een hoge stroom. Een hoge Zs zorgt voor een lagere stroom.
Is het toestel niet geaard, dan is de Zs hoger dan wanneer het toestel wel geaard is. Door de verbinding tussen de behuizing van een toestel en de voedingsbron(beschermingsleiding) zal de Zs laag zijn en daardoor zal er een hoge stroom lopen.
Onderbouwing van het antwoord
Dat antwoord is te ontlenen aan bepaling 521.5.2 van NEN 1010. In bepaling 521.5.2 staat namelijk het volgende: “Eenaderige kabels gearmeerd met staaldraad of staalband mogen niet worden gebruikt voor AC-stroomketens.”
NEN 1010 is hier dus heel duidelijk. Singles met een stalen afscherming is simpelweg niet toegestaan in AC-stroomketens.
Ook de opmerking onder de bepaling onderstreept dit nog eens. Die luidt namelijk: “De armering van staaldraad of staalband van een eenaderige kabel wordt beschouwd als een ferromagnetisch omhulsel. Voor eenaderige gearmeerde kabels is het gebruik van aluminium armering aanbevolen.”
Onderbouwing van het antwoord
Dat antwoord is te ontlenen aan rubriek 524.2 van NEN 1010.
In deze rubriek vind je eisen voor de kerndoorsnede van de nulleiding. In de Feit of Fabel werd gesteld dat het niet meer is toegelaten om de nul te reduceren in een driefasegroep. Dit is echter nog steeds toegestaan maar, net als eerder, onder bepaalde omstandigheden.
Die omstandigheden vind je in bepaling 524.2.3 waarin staat:
524.2.3 In meerfaseketens waarin elke fase een kerndoorsnede heeft van meer dan 16 mm² bij koper of 25 mm² bij aluminium, mag de kerndoorsnede van de nulleiding kleiner zijn dan die van de fasen, mits gelijktijdig aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
OPMERKING Meestal bedraagt de gereduceerde kerndoorsnede van de nulleiding niet minder dan 50 % van de kerndoorsnede van de faseleidingen.
Kortom: onder deze voorwaarden mag (nog steeds) een nul met een gereduceerde kerndoorsnede worden toegepast. De stelling is daarom een fabel.
Onderbouwing van het antwoord
Dat antwoord is te ontlenen aan bepaling 524.1 van NEN 1010. Hierin staat tabel 52.2. Deze tabel is hierna overgenomen:
De minimale kerndoorsnede ontlenen we aan de eis die geldt voor vaste installaties > kabels en geïsoleerde geleiders > vermogensketens > koper. Daar blijkt een waarde van ten minste 1,5 mm² bij te horen.
Gezien deze uitleg is het verbazingwekkend dat ruim 40% van de deelnemers het verkeerde antwoord hebben gegeven. Dat komt wellicht door de Nederlandse opmerking onder de tabel die mogelijk voor wat verwarring zorgt. Hier staat:
n Om overbelasting te voorkomen moet voor de voeding van contactdozen voor algemeen gebruik in tot bewoning bestemde gebouwen, woonschepen, logiesverblijven en keukens bij toepassing van installatiedraad in buis, aangebracht volgens basisinstallatiemethode A1 of B1 volgens tabel 52.A.3 installatiedraad worden toegepast met een kerndoorsnede van ten minste 2,5 mm2.
Dit stukje tekst gaat echter niet over contactdozen die worden gevoed met kabel maar met draad in buis. Bovendien is dit deel van de bepaling alleen van toepassing op tot bewoning bestemde gebouwen.
Onderbouwing van het antwoord
Het is de bedoeling van de normschrijver om leidingen te beschermen tegen de mechanische krachten die in de grond op kunnen treden. Maar de formulering in bepaling 542.3.1 lokt, uiteraard onbedoeld, een ander antwoord uit.
Toelichting
In bepaling 542.3.1 staat het volgende:
“(…) Wanneer een blanke aardleiding in de grond wordt gelegd moeten de afmetingen en eigenschappen overeenkomstig tabel 54.1 zijn.”
Het probleem zit hem in de interpretatie van ‘blanke geleider’. In de markt wordt dit doorgaans geïnterpreteerd als ‘niet vertind’ terwijl de normschrijver hier bedoelt: ‘niet geïsoleerd’ of nog beter ‘niet beschermd tegen mechanische invloeden’.
Waar het om gaat is dat een leiding in de grond niet kapot mag gaan door de krachten in de grond. En om die krachten te kunnen weerstaan heeft NEN 1010 een tabel opgenomen met minimale afmetingen. Dat is tabel 54.1.
Uitgaande van het beoogde doel van de normschrijver, kunnen we niet anders dan concluderen dat het voor een vertind koperen geleider de bedoeling is om tabel 54.1 toe te passen als de geleider in de grond is gelegd.
Het juiste antwoord is daarom: fabel.
Onderbouwing van het antwoord
Het juiste antwoord is feit. Dat antwoord is te ontlenen aan bepaling 514.3.7 van NEN 1010.
Toelichting
Het juiste antwoord is feit. Dat antwoord is te ontlenen aan bepaling 514.3.7 van NEN 1010. In deze bepaling staat, enigszins vereenvoudigd geformuleerd, dat je onder bepaalde voorwaarden een blauwe ader als faseleiding mag gebruiken. Die voorwaarde zijn:
1. er mag geen verwarring ontstaan;
2. er mag geen nul in de kabel zitten.
De tweede voorwaarde is volgens ons duidelijk genoeg, maar de eerste zullen we kort toelichten.
De eerste voorwaarde heeft tot doel om de functie van kleurcodering te behouden. Als je bijvoorbeeld meerdere kabels invoert in een lasdoos, dan verkleint de kleurcodering de kans op foute lassen. Als je van één kabel de blauwe draad als fase moet beschouwen terwijl van een andere kabel de blauwe de nul is, is een vergissing snel gemaakt. Bij een kabel tussen twee verdeelinrichtingen kan de kans op zo’n verwarring bijvoorbeeld erg klein zijn. Daarom staat NEN 1010 het gebruik van een blauwe ader als fase- of schakelader toe zolang er geen verwarring mogelijk is.
De score is opmerkelijk omdat relatief weinig deelnemers het juiste antwoord hebben gegeven terwijl de hiervoor aangehaalde bepaling niet ingewikkeld geformuleerd is. Een mogelijke reden voor de relatief lage score is dat er nog een andere bepaling in NEN 1010 staat die wat roet in het eten gooit.
Dat is bepaling 514.3.1.1 die stelt dat de nulleiding over de gehele lengte blauw moet zijn. Deze regel is van toepassing op blauwe aders die als nul worden gebruikt. En in de feit of fabel is daar geen sprake van.
Het juiste antwoord is dus feit omdat onder bepaalde voorwaarden (dus ‘soms’) de blauwe ader in een kabel gebruikt mag worden als fase.
Onderbouwing van het antwoord
Dat antwoord is te ontlenen aan tabel 41.1 in combinatie met bepaling 411.3.2.2 van NEN 1010.
Toelichting
Uit de bepaling moet worden afgeleid dat eindgroepen met contactdozen moeten voldoen aan de uitschakeltijden zoals te vinden zijn in tabel 41.1. De grenswaarde van 32 A speelt hierbij geen rol. Die grenswaarde is alleen bedoeld voor eindgroepen zonder contactdozen.
Vervolgens moet in tabel 41.1 eerst worden gekeken naar wat NEN 1010 verstaat onder U0. Deze uitleg staat in de tabel zelf. U0 blijkt de spanning tussen fase en aarde te zijn. In het voorbeeld is die spanning 230 V.
Daarna lees je in de juiste kolom de maximale uitschakeltijd van 0,4 s af.
De stelling gaat ook uit van 0,4 s zodat we de conclusie trekken dat de stelling een feit is.