Coronaprotocol

Elektroraad is gestart met de cursus 'Verder met NEN 4010'. Klik hier voor meer informatie.

BEL
0318 - 631 670

Home - Poll overzicht

Poll overzicht

Als een elektrische installatie wordt ontworpen en aangelegd volgens NEN 4010:2020, voldoet die installatie ook aan NEN 1010:2020.

Feit
79% (174 stemmen)
Fabel
21% (47 stemmen)
Totaal aantal stemmen: 221

ANTWOORD: 
Het juiste antwoord is feit.

Onderbouwing van het antwoord

Dat antwoord is te ontlenen aan deel 0: het voorwoord en introductie van NEN 1010:2020+C1:2024.

Hierin staat:
“Om de eisen voor laagspanningsinstallaties toegankelijker te maken heeft NEC 64 een nieuwe norm
ontwikkeld: NEN 4010. Deze norm behandelt dezelfde onderwerpen als NEN 1010 (uitgangspunten en kenmerken, ontwerpeisen, eisen aan keuze en installatie van elektrisch materieel en inspectie).
NEN 4010 is van toepassing op de meest voorkomende typen elektrische installaties. Een aantal specialistische onderwerpen is daarom niet opgenomen. Verder zijn de onderwerpen in NEN 4010 iets anders gerangschikt en geformuleerd voor een betere leesbaarheid.”

NEN 4010 is dus een meer leesbare norm met dezelfde onderwerpen als NEN 1010 voor de meest voorkomende installaties. Met NEN 4010 kunnen installaties voor woningbouw, utiliteit en industrie worden ontworpen.

In het voorwoord van NEN 4010:2020 staat het nog iets duidelijker. Daar staat onder andere:
“Met NEN 4010 voldoet de installateur aan de hierboven genoemde editie van NEN 1010 en aan de elektrotechnische veiligheidseisen in de wet- en regelgeving. Voor onderwerpen die buiten het toepassingsgebied van NEN 4010 vallen, moet NEN 1010 worden gebruikt.”

De stelling kan dus zowel met NEN 1010 als met NEN 4010 onderbouwd worden: Als een elektrische installatie wordt ontworpen en aangelegd volgens NEN 4010:2020, voldoet die installatie ook aan NEN 1010:2020.
Daarmee is de stelling een feit.

Volgens NEN 1010:2020 moet elke uitbreiding van een bestaande installatie (al is het maar met één contactdoos), worden geïnspecteerd voordat de installatie in bedrijf wordt gesteld.

Feit
63% (165 stemmen)
Fabel
37% (95 stemmen)
Totaal aantal stemmen: 260

ANTWOORD: 
Het juiste antwoord is feit.

Onderbouwing van het antwoord
Dat antwoord is te ontlenen aan bepaling 134.2 van NEN 1010:2020.

In die bepaling staat: “Na eerste installatie en na elke [nlb>[niet overgenomen]<nlb] wijziging moeten de elektrische installaties [nlb>of gewijzigde delen ervan<nlb] zijn geïnspecteerd voordat deze in bedrijf worden gesteld, om vast te stellen of de werkzaamheden naar behoren zijn uitgevoerd in overeenstemming met deze norm.”

Deze bepaling is iets gewijzigd ten opzichte van de vorige editie van NEN 1010. In NEN 1010:2015 stond dat er een inspectie moest worden uitgevoerd ‘na elke belangrijke wijziging’. Omdat de uitdrukking ‘belangrijke wijziging’ zeer verschillende geïnterpreteerd kan worden, heeft de normcommissie besloten om in de nieuwe NEN 1010 te regelen dat na elke wijziging van de installatie een inspectie moet worden uitgevoerd.

Omdat de beoordeling van de stelling moest worden gedaan aan de hand van NEN 1010:2020, is de conclusie dat na elke wijziging van de installatie moet worden geïnspecteerd. Daarmee is de stelling een feit.

De geleidertemperatuur van een YMvK-kabel mag op grond van NEN 1010:2020 niet hoger zijn dan 90 °C

Feit
52% (103 stemmen)
Fabel
49% (97 stemmen)
Totaal aantal stemmen: 200

ANTWOORD: 
Het juiste antwoord is fabel.

Onderbouwing van het antwoord

Dat antwoord is onder meer te ontlenen aan bepaling 434.5.2 van NEN 1010:2020. In die bepaling staat:

Bij kabels en geïsoleerde geleiders moeten alle stromen die worden veroorzaakt door een kortsluiting, ongeacht waar deze kortsluiting in de stroomketen optreedt, worden onderbroken voordat de isolatie van de leidingen de hoogste toelaatbare temperatuur heeft bereikt.

(…).

In de tabel die bij deze bepaling hoort staat dat een YMvK-kabel (een kabel met XLPE-isolatie), tijdens een kortsluiting een eindtemperatuur mag bereiken van 250 °C (zie tabel 43.1). De beveiligingstoestellen tegen overstroom in de stroomketen met een defect, zorgen ervoor dat deze eindtemperatuur niet wordt overschreden.

Tijdens normaal bedrijf loopt er uiteraard geen overstroom, dus ook geen kortsluiting. In dat geval mag de geleidertemperatuur niet hoger worden dan 90 °C. Dat is te vinden in tabel 52.1 (zie bepaling 523.1).

Samengevat met de geleidertemperatuur onder bedrijfsomstandigheden niet hoger zijn dan 90 °C en tijdens een kortsluiting niet hoger zijn dan 250 °C.

Omdat de stelling was dat de geleidertemperatuur niet hoger mag zijn dan 90 °C, is de stelling een fabel.

Volgens NEN 1010:2020 mogen soms aardlekschakelaars met een aanspreekstroom van 500 mA worden toegepast als foutbescherming.

Feit
56% (83 stemmen)
Fabel
44% (65 stemmen)
Totaal aantal stemmen: 148

ANTWOORD: 
Het juiste antwoord is feit.

Onderbouwing van het antwoord
Dat antwoord is te ontlenen aan de bepalingen 411.5.3 en 531.3.5.3.2 van NEN 1010:2020.

In bepaling 411.5.3 wordt voor TT-stelsels het volgende geregeld:

“Indien een toestel voor aardlekbeveiliging wordt toegepast als foutbescherming moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

a) de uitschakeltijd zoals vereist in 411.3.2.2 of 411.3.2.4 en

b) RA  × IΔn  ≤ 50 V  (41.3)

waarin:

RA   is de totale weerstand naar aarde van de aardelektrode en de beschermingsleiding voor de metalen gestellen, in Ω;

IΔn   is de toegekende aanspreekstroom van het toestel voor aardlekbeveiliging, in A.

(…)”

Met name uit de vergelijking 41.3 valt op te maken dat de aanspreekstroom (IΔn) van de aardlekschakelaar afhangt van de totale weerstand naar aarde (RA). Bij een lage waarde van RA, mag de aanspreekstroom van de aardlekschakelaar dus relatief groot zijn. In de bepaling wordt voor de IΔn geen maximale waarde gegeven.

Voor de juiste keuze van een aardlekschakelaar in een TT-stelsels moet bepaling 531.3.5.3.2 worden toegepast. In deze bepaling wordt een relatie gelegd tussen de weerstand naar aarde en de maximale aanspreekstroom van de aardlekschakelaar. Met name in gebieden waarin een lage waarde van de aardverspreidingsweerstand kan worden gerealiseerd, is het mogelijk om een aardlekschakelaar te kiezen met een relatief hoge aanspreekstroom. Op grond van tabel 531.1 kan die maximale aanspreekstroom zelfs ver boven de 500 mA liggen.

Op grond van deze bepalingen komen we tot de conclusie dat de stelling een feit is.

Belangrijk om te begrijpen is dat de stelling uitgaat van een aardlekschakelaar die wordt toegepast voor foutbescherming. Een aardlekschakelaar die is gekozen als aanvullende bescherming, mag nooit een grotere aanspreekstroom hebben dan 30 mA. Maar daar ging de stelling niet over.

Een werkschakelaar moet op grond van NEN 1010:2020 altijd in de hoofdstroomketen zitten.

Fabel
61% (152 stemmen)
Feit
39% (96 stemmen)
Totaal aantal stemmen: 248

ANTWOORD: 
Het juiste antwoord is fabel.

Onderbouwing van het antwoord
Dat antwoord is onder meer te ontlenen aan bepaling 537.3.2.2 van NEN 1010:2020.

Door de eerste zin van deze bepaling lijkt de stelling een feit. Er staat namelijk: “Werkschakelaars moeten zijn geïnstalleerd in de hoofdstroomketen.”

Maar in dezelfde bepaling staat een uitzondering op deze hoofdregel. Die luidt:

“Deze uitschakeling mag ook worden bereikt door het onderbreken van een stuurstroomketen, maar alleen indien:

— aanvullende beschermingsmaatregelen, zoals mechanische borgingen, of
— eisen uit de van toepassing zijnde productnorm voor de toegepaste besturingstoestellen

een toestand opleveren die gelijkwaardig is aan die bij de rechtstreekse onderbreking van de hoofdstroomketen.”

Deze uitzondering maakt de stelling tot fabel.

Uit rubriek 422 van NEN 1010:2020 blijkt dat een elektrisch omhulsel van een verwarming in een normaal kantoorpand bij het optreden van een defect niet warmer mag worden dan 115 °C.

Fabel
54% (71 stemmen)
Feit
46% (61 stemmen)
Totaal aantal stemmen: 132

ANTWOORD: 
Het juiste antwoord is fabel.

Onderbouwing van het antwoord
Dat antwoord is onder meer te ontlenen aan structuur van hoofdstuk 42 en bepalingen 422.3.2 van NEN 1010:2020

In bepaling 422.3.2 staat onder andere het volgende:

“Maatregelen moeten zijn genomen om te voorkomen dat een elektrisch omhulsel van materieel, zoals een verwarming of een weerstand, de volgende temperaturen overschrijdt:

— bij normaal bedrijf: 90 °C;

— bij optreden van een defect: 115 °C.

(…)”

Deze bepaling lijkt de stelling te bevestigen. Maar de bepalingen in 422.3 hebben alleen betrekking op “Ruimten waar het risico op brand bestaat ten gevolge van verwerkt of opgeslagen materiaal“. En aangezien de stelling betrekking heeft op ‘een normaal kantoorpand’ geldt deze bepaling niet voor het verwarmingstoestel uit de stelling.

Er staan ook geen andere bepalingen in rubriek 422 die eisen dat het omhulsel van de kachel bij het optreden van een defect niet warmer mag worden dan 115 °C.

Dit maakt de stelling tot fabel.

Als een groepsleiding bestaat uit drie parallel geschakelde kabels, telt bij de correctiefactor van het aantal bij elkaar gelegde kabels, deze groep als drie kabels.

Feit
58% (98 stemmen)
Fabel
42% (71 stemmen)
Totaal aantal stemmen: 169

ANTWOORD: 

Het juiste antwoord is feit.

Onderbouwing van het antwoord

Dat antwoord is te ontlenen aan tabel 52.B.17 van NEN 1010:2020.

In deze tabel staat een Nederlands opmerking, namelijk: “[nlb>OPMERKING  Indien een stroomketen is uitgevoerd met parallelkabels, telt het aantal parallelkabels. <nlb”].

Omdat de stelling uitgaat van drie parallel geschakelde kabels, telt deze groep bij het toepassen van de correctiefactor voor het aantal bij elkaar gelegde kabels dus als drie kabels.

Dit maakt de stelling tot feit.

De geleider tussen een toestel voor overspanningsbeveiliging en een hoofdaardrail, moet (indien hij geïsoleerd is) een groen/gele aanduiding hebben.

Feit
69% (151 stemmen)
Fabel
31% (68 stemmen)
Totaal aantal stemmen: 219

ANTWOORD: 

Het juiste antwoord is fabel.

Onderbouwing van het antwoord

Dat antwoord is onder meer te ontlenen aan de bepalingen 2.13.10, 514.3.1.2 en 514.3.1.3 van NEN 1010:2020.

Daarin wordt duidelijk gemaakt dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen beschermingsleidingen en functionele aardleidingen. Een beschermingsleiding dient voor de elektrische veiligheid en beschermt mens en dier tegen schok. Op grond van bepaling 514.3.1.2 moet een beschermingsleiding worden gecodeerd met de kleurcombinatie groen/geel.

Een functionele aardleiding wordt gebruikt als om andere reden dan de elektrische veiligheid moet worden voorzien in een leiding die het aardpotentieel bevat. Eerder bevatte NEN 1010 geen eis ten aanzien van de kleur van zo’n leiding. Dat is met de komst van NEN 1010:2020 veranderd. Volgens de nieuwe bepaling 514.3.1.3 moet een functionele aardleiding worden aangeduid met de kleuren zwart/geel.

Omdat de leiding tussen een overspanningsbeveiliging en de aardrail of de hoofdaardrail niet bedoeld is voor de bescherming tegen schok, moeten we deze leiding zien als functionele aardleiding. De kleur ervan moet dus zwart/geel zijn. Dit maakt de stelling tot fabel.

De bepalingen van hoofdstuk 709 (jachthavens) van NEN 1010:2020 gelden niet voor de walaansluiting van een rijnaak.

Fabel
52% (62 stemmen)
Feit
48% (57 stemmen)
Totaal aantal stemmen: 119

ANTWOORD: 

Het juiste antwoord is feit.

Onderbouwing van het antwoord

Dat antwoord is te ontlenen aan bepaling 709.11 van NEN 1010:2020, eerste aandachtstreepje. Daarin wordt voor de walaansluiting  voor de voeding van binnenvaartschepen verwezen naar hoofdstuk 730. Dit is een nieuw hoofdstuk dat speciaal gewijd is aan aanlegplaatsen voor de binnenvaart. Tot dusver bevatte NEN 1010 alleen een hoofdstuk over de elektrische installatie van jachthavens. Dat hoofdstuk bestaat nog steeds (hoofdstuk 709).

De bepalingen van hoofdstuk 709 van NEN 1010:2020 gelden dus niet voor de walaansluiting van een rijnaak.

Pagina's