Uitslag Feit of Fabel december 2023
ANTWOORD:
Het juiste antwoord is feit.
Onderbouwing van het antwoord
Dat antwoord is te ontlenen aan de bepalingen 411.5.3 en 531.3.5.3.2 van NEN 1010:2020.
In bepaling 411.5.3 wordt voor TT-stelsels het volgende geregeld:
“Indien een toestel voor aardlekbeveiliging wordt toegepast als foutbescherming moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
a) de uitschakeltijd zoals vereist in 411.3.2.2 of 411.3.2.4 en
b) RA × IΔn ≤ 50 V (41.3)
waarin:
RA is de totale weerstand naar aarde van de aardelektrode en de beschermingsleiding voor de metalen gestellen, in Ω;
IΔn is de toegekende aanspreekstroom van het toestel voor aardlekbeveiliging, in A.
(…)”
Met name uit de vergelijking 41.3 valt op te maken dat de aanspreekstroom (IΔn) van de aardlekschakelaar afhangt van de totale weerstand naar aarde (RA). Bij een lage waarde van RA, mag de aanspreekstroom van de aardlekschakelaar dus relatief groot zijn. In de bepaling wordt voor de IΔn geen maximale waarde gegeven.
Voor de juiste keuze van een aardlekschakelaar in een TT-stelsels moet bepaling 531.3.5.3.2 worden toegepast. In deze bepaling wordt een relatie gelegd tussen de weerstand naar aarde en de maximale aanspreekstroom van de aardlekschakelaar. Met name in gebieden waarin een lage waarde van de aardverspreidingsweerstand kan worden gerealiseerd, is het mogelijk om een aardlekschakelaar te kiezen met een relatief hoge aanspreekstroom. Op grond van tabel 531.1 kan die maximale aanspreekstroom zelfs ver boven de 500 mA liggen.
Op grond van deze bepalingen komen we tot de conclusie dat de stelling een feit is.
Belangrijk om te begrijpen is dat de stelling uitgaat van een aardlekschakelaar die wordt toegepast voor foutbescherming. Een aardlekschakelaar die is gekozen als aanvullende bescherming, mag nooit een grotere aanspreekstroom hebben dan 30 mA. Maar daar ging de stellig niet over.